1. Politiek en maatschappij na de Wederopbouw.
  2. Het verval van de ideologische driehoek.

Het partijlandschap was na de Tweede Wereldoorlog verdeeld langs drie hoofdlijnen: christelijk-conservatief, liberaal en sociaal-democratisch.

Christelijke partijen/CDA

Het christelijke smaldeel in de Tweede Kamer (CDA is fusie van KVP, CHU en ARP ) is gedaald van rond de 70 zetels in de jaren vijftig naar 5. in 2023. Ja, vijf!
Keerpunt in de geschiedenis van de na-oorlogse en christelijke politiek is de Nacht van Schmelzer van 13 op 14 oktober 1966. De fractievoorzitter van de KVP bracht met een motie het kabinet Cals (KVP, PvdA en ARP). Het versterkte het wantrouwen in de PvdA tegenover de KVP (polarisatie door Nieuw Links). Het ging sindsdien bergafwaarts met de KVP; in 1981 werd het CDA opgericht. Goede resultaten behaalde het CDA onder Lubbers met zowel in 1986 als in 1989 54 zetels. Na een verblijf in de oppositie van 8 jaar keerde in 2002 het CDA, na een grote verkiezingswinst (43 zetels) terug in de regering onder CDA-er Balkenende. In 2010 keerde Balkenende na scherp verlies van het CDA de politiek de rug toe.

PvdA

De PvdA bleef, anders dan de christelijke partijen, in de 20ste eeuw onverminderd populair. Het verkiezingsresultaat lag meestal ruim boven de 40 zetels. Daarmee bleef zij op gelijke voet met aanvankelijk de KVP en later het CDA. De regeringsperiode van Den Uyl (1974-1977) was een opmaat naar het beste verkiezingsresultaat dat de Sociaal Democraten hebben behaald: 53 zetels. De overwinning werd echter niet omgezet in regeringsdeelname. De ontnuchtering na een desastreuse kabinetsformatie was dan ook groot. Wiegel (VVD) en Van Agt (CDA) hadden uiteindelijk de winnaar buiten spel gezet. Bijna twintig jaar later haalde de geschiedenis de christendemocraten alsnog in. De polarisatiestrategie die de PvdA sinds de jaren zeventig had gevolgd werd verlaten.1 Onder leiding van Wim Kok kwam ‘paars’ (PvdA, VVD en D66) aan de macht; voor het eerst in de parlementaire geschiedenis waren confessionele partijen niet in de regering vertegenwoordigd.

VVD

De VVD was een partij die sinds de jaren vijftig van de vorige eeuw rustig, maar gestaag groeide. Van 13 zetels naar een voorlopig hoogtepunt van 28 zetels in 1977. De politieke strijd die Hans Wiegel met premier Joop Den Uyl voerde, wisten de “mensen in het land” 1te waarderen. Met deze frase lukte het de VVD de PvdA te associëren met de randstad, maatschappelijke experimenten en veranderingen waar de gewone, hardwerkende Nederlander met een conservatieve inborst helemaal niet op zat te wachten. Het zou een groot reservoir blijken.

D66

Hoewel een nieuwkomer -opgericht in 1966- is D66 de kleinste partij die met wisselend succes het spel met de grootten kon meespelen. De partij introduceerde een nieuwe lijn van politiek conflict met als thema’s burgerparticipatie en directe democratie. D66 is er niet in geslaagd deze conflictdimensie in het oude systeem te brengen.2
Vanaf haar begin kende de partij sterk wisselende verkiezingsresultaten. Vaak rond of net onder 10 zetels, maar met uitschieters: 1981 17 zetels en in 1994 dus 24 zetels. Dit was -onder oprichter Hans van Mierlo- een gloriejaar voor D66 omdat het de politieke uitersten, de liberalen en de sociaal democraten, hielp verenigen in de paarse combinatie.

  1. Binnen de PvdA was tijdens de langdurige oppositieperiode tussen 1977 en 1989, slechts onderbroken door het kortstondige en conflictueuze kabinet-Van Agt II, een proces van herbezinning op de eerder gevoerde polarisatiestrategie tot stand gekomen. ‘Stembusakkoorden’, een ‘meerderheidsstrategie’, ‘ononderhandelbare strijdpunten’ en het bewust uitsluiten van de VVD werden in een sfeer van ‘nieuw realisme’ verlaten. Hans Daalder, Van oude en nieuwe regenten. Politiek in Nederland, blz 235 ↩︎