1. Politiek en maatschappij na de Wederopbouw.
  2. Het verval van de ideologische driehoek.

Na de wederopbouw

Begin jaren zestig kreeg het gevoel de overhand dat de wederopbouw was afgerond. De overheid deed een stapje terug en liet meer ruimte voor maatschappelijke organisaties -werkgevers en werknemers. De katholieke emancipatie was voltooid en de KVP vroeg zich af welk doel ervoor in de plaats moest komen. Confessionele en socialistische idealen begonnen te verbleken en de verzuilde structuren werden gezien als een belemmering voor veranderingen waar de maatschappij aan toe was. De nogal gesloten politieke partijen met bestuurders die gepokt en gemazeld waren in de compromiscultuur leverden politiek die voor buitenstaanders, gewone burgers, nauwelijks was te doorgronden.1 En politieke onwetendheid was een goede voedingsbodem voor apathie. De opkomst van maatschappelijke groeperingen die politieke invloed zochten (“pressiegroepen”) werd met argwaan bekeken en de toegenomen complexiteit van bestuur, zo vreesde men, zou leiden tot specialisatie en technocratische politici die ver van de gewone burger afstonden.

Het besef, kortom, was tot de politiek doorgedrongen dat de tijden veranderden en dat de bestaande democratie op de schop moest. Echter, ook de burger diende in beweging te komen. De geringe betrokkenheid en alom aanwezige desinteresse zou moeten plaatsmaken voor actieve participatie. Dat ging natuurlijk niet vanzelf; de burger zou moeten worden ‘opgevoed’ om een ‘beleefde democratie’ van de grond te tillen.2

Nadrukkelijk werd daarbij ook gekeken naar de mondige en luidruchtige3 jongeren, waar de gisting in de maatschappelijke betrekkingen het duidelijkst zichtbaar was. Om bij deze groep politieke interesse te wekken, werd in 1963 de kiesgerechtigde leeftijd verlaagd naar 21 jaar. In 1970 gingen daar nog eens drie jaar vanaf mocht mocht het stembiljet vanaf 18 jaar worden ingevuld.

Maatschappelijk gingen de veranderingen vanaf het begin van de jaren zestig snel en de staatsburger werd van lieverlee “burgerlijk”. De kinderrijke generatie van na de Tweede Wereldoorlog bracht, op basis van de toegenomen welvaart en individuele ontplooiingskansen, een nieuw elan tot uitdrukking in protest- en emancipatiebewegingen. De nieuwe jeugdcultuur ontwikkelde zich rond mode en popmuziek en leidde tot een generatiekloof waarover The Who een liedje schreef: My Generation. Het werd uitgebracht in 1965 en was meteen een groot succes.4

Televisie. Het nieuwe massamedium

De middenklasse groeide gestaag en in elke huiskamer stond inmiddels een televisie die de blik verruimde. De verwachtingen over het nieuwe medium waren groot en algemene volksverheffing leek binnen handbereik. Er was aanvankelijk discussie of er één nationale omroep zou moeten komen. In 1956 werd echter besloten de zendtijd te verdelen onder de bestaande omroepverenigingen. De NTS was in 1951 opgericht door de omroepverenigingen voor een gezamenlijk aanbod. De NTS kreeg 25% van de zendtijd voor neutrale programma’s die werden gemaakt door de omroepverenigingen. De omoepverenigingen5 vulden driekwart van de karige zendtijd op één kanaal met hun eigen geluid. Eind jaren vijftig is de technische opbouw en ontwikkeling af en in 1961 zijn er al 1 miljoen toestellen in huis. in 1962 werd 30 uur televisie per week verzorgd, elke avond vanaf half acht en in 1964 kwam er een tweede net: Nederland 2. Pierre Jansen presenteerde vanaf 1959 Kunstgrepen, een programma van de AVRO over beeldende kunst. Tot 1972 werd het uitgezonden; het trok gemiddeld twee miljoen kijkers per uitzending.

Professionele omroepjournalistiek kwam sinds de jaren zestig in de ether. Na een moeizame start en inspiratie van buitenlandse voorbeelden vonden actualiteitenrubrieken uiteindelijk formules die tot de verbeelding spraken. Achter het nieuws van de Vara en Brandpunt van de KRO (“Dit was Brandpunt, goedenavond”)6 werden veelbekeken en zeer gewaardeerde programma’s. Ongeveer drie miljoen kijkers — veertig procent van het Nederlandse tv-publiek — hebben met gemiddeld 75 punten ongewoon veel waardering gehad voor de Brandpunt-uitzending van 11 oktober [1966] naar aanleiding van de val van het kabinet Cals. Dit blijkt uit het continu programma-onderzoek van NTS-NRU.7 

Allengs werd het aanbod veelzijdiger. Ook de scherpte van de scheidslijnen tussen de omroepverenigingen nam af. Mies Bouwman werd met Open het Dorp in 1962 een nationale heldin en de populaire Willem Duys interviewde vanaf 1963 voor de vuist weg bekende en onbekende Nederlanders. In 1969 werd door Mies Bouwman voor de Vara de eerste grote spelshow gepresenteerd: Één van de acht. De tijd van de grote spelshows was aangebroken. Omlijst door uitgebreide decors, orkesten en dansgroepen streden deelnemers onder leiding van een quizmaster een spel met een waardevolle hoofdprijs in het vooruitzicht. De programma’s trokken op zaterdagavond eem miljoenenpubliek.

Na de val van kabinet Marijnen over het omroepbeleid in 1965 kwam het de onder het kabinet Cals toch nog tot een stelserwijziging. De mediawet van 1967 bevorderde onderlinge concurrentie en het denken in termen van marktaandeel. De zendtijd en financiële middelen werden namelijk verdeeld op basis van het ledenaantal van de omroepen. Bovendien werd het bestel geopend voor nieuwe omroepen, die een geestelijke stroming vertegenwoordigden wat in de praktijk niet zo veel om het lijf bleek te hebben.8 Dat werd op spectaculaire wijze aangetoond door de TROS. Nadat in 1964 de regering een einde had gemaakt aan commerciële televisie met een zendstation buiten de territoriale wateren van Nederland, besloten betrokkenen alsnog via het omroepbestel televisie te gaan maken die ‘leuk’ was en uitsluitend oog had voor wat bij het kijkerspubliek in de smaak viel. In 1974 bereikte de TROS de A-status. De verzuiling maakte op televisie plaats voor ‘vertrossing‘.

Nieuwe partijen

Aan de horizon gloorde de postindustriële samenleving en er meldden zich nieuwe partijen in Den Haag. Meestal ging het om afsplitsingen van de gevestigde partijen waar men zich ideologisch niet meer thuis voelde. Een partij vond dat politiek in Nederland helemaal anders zou moeten worden aangepakt.

De PSP was een partij waarin voormalige PvdA-ers en CPN-ers onderdak vonden. De partij nam voor het eerst in 1959 deel aan Tweede Kamerverkiezingen. Zij won twee zetels. Voor PvdA-ers waren de politionele acties aanleiding hun partij te verlaten en CPN-ers vertrokken bij de CPN die stalinistische kenmerken kreeg. Het pacifisme van de partij werd ludiek verbeeld in het verkiezingsposter voor de verkiezingen van 1971 met als slogan: Ontwapenend.

De Boerenpartij, met als voorman Koekoek (voormalig CHU), nam ook in 1959 deel aan de Tweede Kamerverkiezingen, maar bleef onder de kiesdrempel. In 1963 kwam de partij met drie zetels in de Tweede Kamer. Onvrede bij boeren over de voorschriften van de overheid die hen zouden beperken was de directe aanleiding voor de oprichting van de partij. Het was een christelijk georiënteerde partij met een rechtse signatuur: de verzorgingsstaat ondermijnde de eigen verantwoordelijkheid.

D66, een bedenksel van een groep ontevreden wetenschappers en journalisten die genoeg hadden van de kleurloosheid en oubolligheid van de consensuspolitiek van de gevestigde partijen. Zij , pretendeerde het ‘bestel op te blazen’. Het oogmerk was ‘nieuwe politiek’. Met de politiek in de VS voor ogen eiste men meer directe invloed van de burger, meer ambten verkiesbaar en meer stijd tussen Maar

De Politiek partij radicalen (PPR) ontstond in 1968 als afsplitsing uit de KVP en ARP. Ideologisch niet gebonden baseerde zij haar verkiezingsprogramma op actuele thema’s. Die werden belicht uit een zorg voor natuur en milieu, democratisering en ontwikkelingssamenweking.

  1. Zo is dan de Nederlandse politiek er een waarin het beleid gemaakt wordt in het wisselend en weinig doorzichtig spel van compromissen tussen personen, partijleiders, bureaucraten en belangengroepen. De verantwoordelijkheden zijn er weinig duidelijk gesteld en het inzicht in het gebeuren wordt bemoeilijkt door de sfeer van geslotenheid die het gevolg is enerzijds van oude regententradities, anderzijds van depolitisering-uit-politiek-belang. Ook de pers dringt daar al te zelden duidelijk doorheen aangezien zij zelf deel vormt van het systeem. Daalder, H., Leiding en lijdelijkheid in de Nederlandse politiek (1964) in Van oude en nieuwe regenten. Politiek in Nederland. ↩︎
  2. Politieke partijen dachten dat deze opvoeding tot democratie zou helpen om de crisis te bestrijden en een ‘beleefde democratie’ te bevorderen. Cals meende dat de televisie het contact met de kiezer kon versterken, bijvoorbeeld door verslag te doen van parlementsvergaderingen. De Jong, W., Van wie is de burger? Omstreden democratie in Nederland, 1945-1985, blz 147 ↩︎
  3. Rock-‘n-roll die uit de VS was overgewaaid ↩︎
  4. Een live uitvoering uit 1967 ↩︎
  5. KRO, VARA, AVRO, NCRV en VPRO ↩︎
  6. Brandpunt werd vanaf de herfst van 1962 beheerst door een meer journalistieke formule. De vernieuwing was vooral zichtbaar in de onderwerpskeuze en de aanpak. Doel was om van Brandpunt een serieus journalistiek programma te maken met een betrokken, onderzoekende en soms ook oppositionele toonzetting. Het streven was om wereldproblemen, landelijke kwesties en regionale aangelegenheden te voorzien van achtergronden en commentaar. Politiek en maatschappelijk relevant nieuws stond centraal, met speciale aandacht voor kwesties die speelden binnen het brede katholieke volksdeel. De redactie bracht een beduidend groter aantal zelfgemaakte binnen- en buitenlandse reportages op het televisiescherm dan in de eerste twee jaar. En steeds vaker werden ministers en andere autoriteiten naar aanleiding van actuele ontwikkelingen naar de studio gehaald om live te worden geïnterviewd. Vooral met haar politieke verslaggeving en haar buitenlandse reportages zou de rubriek naam gaan maken.
    Prenger, M.A.E.,’Achter het nieuws’ en de geboorte van de actualiteitenrubriek: Televisiejournalistiek in de jaren vijftig en zestig blz. 110 ↩︎
  7. Algemeen Handelsblad, 5 november 1966. ↩︎
  8. De verbinding die de wetgever in 1967 had gelegd tussen het ledental van de omroepvereniging, de toewijzing van zendtijd en van financiële middelen, stimuleerde de omroepverenigingen om een zo groot mogelijk marktaandeel te veroveren. De komst van nieuwe zendgemachtigden als TROS en Veronica, versterkte die tendens [..] Trouw aan hun commercieel verleden beperkten zich deze zendgemachtigden voornamelijk tot ongecompliceerde amusementsprogramma’s voor een breed publiek. De uitspraak van de rechter, op basis waarvan de omroepinstelling Veronica tegen de wil van de regering werd toegelaten, impliceerde bovendien een afnemende betekenis van de kwalitatieve toetredingsregels, te weten het representeren van een geestelijke stroming. WRR, Hoefnagel, F, Geschiedenis van het Nederlands inhoudelijk mediabeleid, 2005, blz. 15 ↩︎