II. Ik zie niet wat ik niet zie

Ian Buruma dacht in 2015 dat een onbehouwen snoever als Trump nooit in het Witte Huis zou komen. Het pakte anders uit. Drie jaar later waarschuwde Buruma opnieuw voor populistische schade die volgens hem nog groter zou kunnen worden als we vergeten lering te trekken uit de geschiedenis. Gelukkig is er geen acuut gevaar dat er zwarte of bruine hemden vaandelzwaaiend door de straten zullen marcheren, maar de lankmoedigheid waarmee rechtste kringen -i.c de Republikeinen- reageren op populistische fenomenen, stemde Buruma niet vrolijk. Maar even zorgelijk vond hij de neiging in bepaalde linkse kringen om te weigeren een wezenlijk verschil te zien tussen Trump en Hillary Clinton of Obama, want alle ellende zit hem immers in het ‘neoliberale systeem’; eigenlijk was Clinton nog erger dan Trump… Zouden de extremen van links en rechts zich verenigen tegen wat dan ineens in het midden zou liggen: de liberaal democratische redelijkheid?

Though this be madness, yet there is method in’t

We stipten het eerder al aan: de man Trump, zijn politiek en zijn kiezers moeten we uit elkaar houden. Hoe grillig die politiek ook lijkt te zijn, volgens Mark Weiner is er, besprenkeld door een douche Twitteroprispingen, toch een rode draad in te vinden; een rode draad die misschien nog meer zegt over de stemming in het electoraat. Om dat aannemelijk te maken doet hij een beroep op de kritiek van de omstreden rechtsfilosoof Carl Schmitt op het liberalisme. Schmitt keerde zich tegen het grote belang dat de liberalen toekennen aan de rechten van het individu en de centrale plaats die individuen in hun liberale politieke gemeenschappen innemen. Dat zou volgens Schmitt onherroepelijk tot problemen leiden. Weiner bespreekt er twee. Ten eerste: er laat zich geen politieke gemeenschap mee afbakenen, want in de liberale optiek kan geen enkel individu principieel van het soevereine volk worden uitgesloten. De politieke gemeenschap wordt daarmee diffuus, onbepaald en private belangengroepen krijgen in deze constellatie vrij spel. Ten tweede: liberale staten moeten mengen in buitenlandse aangelegenheden als in hun optiek die individuele elders worden geschaad. Héél scherp gesteld is het alternatief dat de andere staat wordt geboden: hervormen en voldoen aan de individuele rechten of ondergaan.
Weiner laat zien dat Trump beide liberale waarden niet deelt; hij heeft weinig op met het universele karakter van individuele rechten en is al helemaal niet bereid om op grond daarvan normatief stelling te nemen. 
Deze niet-liberale stelling is zeker niet uniek voor Trump, maar hij is er inmiddels wel de bekendste vertolker van. Nu valt bovendien nog iets op: Trump heeft er lang moeten wachten tot het electoraat rijp was voor zijn boodschap. Het fenomeen Trump en zijn stokpaardjes zijn namelijk niet nieuw; wel dat hij nu in brede lagen gehoor vindt. In 1987, toen Trump eerste schijnbewegingen 1maakte om in de politieke schijnwerpers te komen, kocht hij advertentieruimte om zijn kijk op buitenlandse politiek te verkondigen. The Atlantic gaf in 2011 een synopsis van Trumps politieke stellingnames tot dan toe: America First lag al op de plank.2

Blindness and insight

Laten we, om te begrijpen waarom universele waarden en mensenrechten op de tocht zijn komen staan, er eens naar kijken vanuit het standpunt van de nationale welvaartsstaat. Die worstelt sinds haar ontstaan met haar eigen grenzen. 3De soevereine poging om binnen de grenzen voorspoed en solidariteit te creëren -er is voor iedereen een woning, gezondheidszorg, onderwijs, werk of uitkering, voor de oude dag wordt gezorgd en iedereen mag stemmen- valt of staat met de uitsluiting van allen die zich buiten de grens bevinden, meestal in een andere staat. De keerzijde van de nationale solidariteit binnen de grenzen is dus de soevereine uitsluiting van allen die er buiten staan: potentiële indringers. Tenzij natuurlijk die anderen een bijdrage leveren aan het sociaal-economische leven en hun eigen broek ophouden; dan krijgen ze een werkvergunning en gaan aan de slag. En als het heel goed bevalt kunnen ze zich na een aantal jaren naturaliseren en zijn ze “binnen”. Migratie is van alle tijden en heeft onder moderne, nationaalstatelijke condities deze gestalte gekregen.

Een opmerkelijke alliantie

De globalisering van de laatste decennia zet deze oplossing onder druk, zeker als tien procent van de mensen wereldwijd 85 procent van de mondiale welvaart in handen heeft4. Dan mag je niet opkijken dat velen op zoek gaan naar een plaatsje onder de zon in de “rijke” samenlevingen. Ook niet dat deze groeiende stroom (asiel/arbeids)migranten wordt toegejuicht door het bedrijfsleven; daar zijn ze dol op goedkope arbeidskrachten, waar ook ter wereld. En tot ieders verbazing staat het bedrijfsleven nu schouder aan schouder met activistische pleitbezorgers van migratie, die de komst van deze nieuwkomers begroeten als een herstel van fundamentele mensenrechten5. De huidige indeling in nationale staten met eigen burgerrechten is volgens hen namelijk in strijd met het kardinale liberale gelijkheidsbeginsel: het is discriminatie op basis van geboortegrond -geboortegrond waar ironisch genoeg iedereen -migrant of niet- aan gehecht is. Deze overeenstemming tussen activistische wetenschappers en “captains of industry” brengt de blinde vlek in het liberale denken aan het licht: het gemeenschapsdier mens, het zoon politikon, het sociale (in tegenstelling tot het atomistische) individu dat floreert in een sociaal-culturele horizon, komt noch in het linkse noch in het liberale paradijs voor. De verdragstheoretische grondslag van het liberale en kapitalistische denken is blind voor de communitaire leefwereld waarin mensen hun identiteit in dialoog met anderen in hun directe omgeving opbouwen. Maatschappelijke verbanden zijn voor doorgewinterde liberalen en kapitalisten niet van betekenis of volledig ondergeschikt aan het abstracte, theoretische “menszijn” of de even abstracte categorie “arbeidskracht”. De reacties op het migratievraagstuk maakt duidelijk dat zowel de pleitbezorgers van liberale marktverhoudingen als de normatief optredende activisten over het hoofd zien dat het onbehagen over dit liberale tekort al lang bestaat en de laatste decennia sterk is gegroeid. 6.

En de overwinnaar is …?

Waarom is men zo lang doof gebleven voor het toenemende maatschappelijke ongenoegen over de gevolgen van deze unieke alliantie? Om dat te begrijpen gaan we terug naar de jaren zeventig van de vorige eeuw, het laatste decennium van de Trente Glorieuses, het Wirtschaftswunder of de Wederopbouw, waarin de gastarbeider de hoogconjunctuur van de Europese economie op gang moest houden. Het was ook de tijd dat één voor één de Europese dictaturen vielen: Griekenland (1974), Portugal (1974) en tot slot Spanje (1975/1978). Voorzichtig, maar uiteindelijk succesvol, werden daar stappen gezet naar de vestiging van een democratische rechtsstaat. Als in 1989 de Berlijnse Muur valt, de Sowjet-Unie desintegreert en het failliet van het reëel bestaande communisme voor iedereen zichtbaar wordt, twijfelt bijna niemand meer aan het historische gelijk van het liberalisme en het kapitalisme, belichaamt in de democratie, de rechtstaat en de vrije markt. Sommigen zien, beneveld door de overwinning, in het einde van de Koude Oorlog ook het Einde van de Geschiedenis: [..] the end point of mankind’s ideological evolution and the universalization of Western liberal democracy as the final form of human government. This is not to say that there will no longer be events to fill the pages of Foreign Affairs’s yearly summaries of international relations, for the victory of liberalism has occurred primarily in the realm of ideas or consciousness and is as yet incomplete in the real or material world.
But there are powerful reasons for believing that it is the ideal that will govern the material world in the long run
.7

Fukuyama wist dat hij een illustere voorloper had: Karl Marx; maar het maakte hem niet voorzichtiger. De geestelijk vader van het communisme had de historische dynamiek ook al eens tot stilstand laten komen met zijn voorspelling van de onvermijdelijke overwinning van het proletariaat en de vestiging van de klassenloze maatschappij. Het was briljant uitgedacht. Maar helaas was Marx’ psychologisch inzicht beperkt en de reëel bestaande geschiedenis heeft hem daar fijntjes op gewezen. Het systeem van private vices, public virtues had meer veerkracht dan de proletarische deugdzaamheid en de combinatie van kapitalisme, de vrije markt en democratische rechtsstaat leek toen schier onoverwinnelijk.
Met deze bril op keek men ook naar scenario’s voor de “wederopbouw” van de voormalige communistische staten. Naast de snelle hervorming van de economie op kapitalistische basis hamerde het Westen op de invoering van parlementaire stelsels met partijen en verkiezingen, de opbouw van een vrije, onafhankelijke pers, de fundering van de rechtstaat in draagkrachtige instituties. De ontwikkelingen leken zich precies langs die lijnen te voltrokken omdat men niet erg diepgaand onderzocht wat zich er werkelijk afspeelde. Er was toch geen alternatief. Het grote boek kon dicht. Men zag niet wat men niet zag.

In deze gemoedsstemming -noem het hybris– werd de vrije markt heilig verklaard, de natiestaat globaliserend ondermijnd en alle financiële reguleringen overboord gegooid (de omslag naar minder overheid was in het Westen als ingezet in de jaren zeventig en kwam tot volle bloei in de tachtiger jaren onder Thatcher en Reagan). In Europa werden Italië, Griekenland en België op oneingelijke gronden toegelaten tot de muntunie, werd er grote vaart gezet achter de integratie van de landen uit het voormalige Oostblok in de Europese Unie (2004), en werd in Schengen (2007) het vrije verkeer van personen door Europa geregeld -met grote gevolgen voor arbeidsmarkten en -migratie. Het welvarende, liberale Europa zou het wel fixen; had men na de Tweede Wereldoorlog niet voor grotere problemen gestaan?

Kritische kanttekeningen

Wie twijfel uitte over de mogelijkheid van een integratie van sterke en zwakke economieën in één Europese munteenheid werd tot zwijgen gebracht met het toverwoord “convergentie” -de Europese economiën zouden onvermijdelijk naar elkaar toegroeien, convergeren. Op even luchtige wijze werden kanttekeningen bij de liberalisering van het personenverkeer in 2007 gepareerd met de voorspelling van een economische impuls waar iedereen beter en gelukkiger van zou worden. En de natiestaat?

Fukuyama formuleerde zijn stelling over het einde van de geschiedenis aan het einde van een intellectuele beweging die de nationale staat beschouwde als een historisch verschijnsel dat in zijn nadagen verkeerde. Met de globalisering, zo veronderstelde men, zou de toekomst cosmopolitisch, universalistisch en liberaal zijn. De natiestaat was uit de mode en wie wil zijn professionele blik richten op iets dat binnenkort tot het verleden behoort. Bovendien bestond er altijd het risico dat aandacht voor de natiestaat kortzichtig nationalisme aan zou wakkeren. Al in 1986 wees de Amerikaanse historicus Carl Degler 8 erop dat dat toch niet verstandig was, omdat dan minder geïnformeerden met het thema van de nationale geschiedenis aan de haal zouden gaan. If we historians fail to provide a nationally defined history, others less critical and less informed will take over the job for us.9

Een vergelijkbare scepsis verwoordde de Franse politiek filosoof Pierre Hassner. Hij temperde de verwachtingen die Fukuyama had uitgesproken door te wijzen op de blinde vlek in zijn schets van de liberaal democratische eindoverwinning. Hij schreef in 1991 dat we niet moeten vergeten dat humankind does not live by liberty and universality alone, that the aspirations that led to nationalism and socialism, the yearning for community and identity, and the yearning for solidarity and equality, will reappear as they always do.10

Ook David Goodhart, die zichzelf ooit typeerde als Old Etonian Marxist, wees er in 2004 op dat de richting die de liberale rechtsstaat was ingeslagen op gespannen voet kwam te staan met het solidariteits- en gemeenschapsgevoel waarop de welvaartsstaat berust. In the rhetoric of the modern liberal state, the glue of ethnicity (“people who look and talk like us”) has been replaced with the glue of values (“people who think and behave like us”). But British values grow, in part, out of a specific history and even geography. Too rapid a change in the make-up of a community not only changes the present, it also, potentially, changes our link with the past. [..] Is this a problem? Surely Britain in 2004 has become too diverse and complex to give expression to a common culture in the present, let alone the past. 11

De kritieken werden twintig jaar geleden niet gehoord, niet geloofd of beide. In elk geval denderde de cosmopolitische, kapitalistische, liberale welvaartstrein, aangejaagd door deregulatie en privatisering, ongehinderd door. Maar ook internationale ontwikkelingen leken aan het slaapwandelende Westen voorbij te gaan: dat Poetin sinds 2000 Rusland in een dictatoriale machtsgreep hield en dat China -een partijdictatuur die het “kapitalisme” heeft omarmd- zich opwerkte tot een wereldmacht. Dankzij goedkope arbeidskracht werd het eerst de “werkplaats” (inmiddels het innovatiecentrum) van de wereld en leverde zij het eerste bewijs dat de vermeende innige band tussen liberale rechtsstaat en kapitalisme berustte op een groot misverstand.