Locke: scheiding van burgerlijke belangen en zieleheil (civil interests en salvation of the soul)

Meningsverschillen, zo stelde Locke in zijn A letter concerning toleration uit 1689, zijn onvermijdelijk; dat was het probleem ook niet. Wel dat men op grond van religie weigerde andere religieuse opvattingen te dulden. Die onverdraagzaamheid had  Europa na de Reformatie in haar greep gekregen; politieke conflicten waren door religieus fanatisme geëxplodeerd in verwoestende oorlogen van dertig en zelfs tachtig jaar.1 

 Als het gaat om geloof is verdraagzaamheid geboden, want ieder mens zoekt volgens Locke heil of verlossing2 en kiest erediensten die naar zijn of haar overtuiging dat doel dichterbij brengen! Daar heeft de staat niets mee te maken.3 De staat is de commonwealth, door mensen in het leven geroepen om op te komen voor hun civil interests: leven, vrijheid, gezondheid en bezit van huis, geld of grond. En daar hoort het eeuwige leven niet bij. De zorg voor de ziel is een persoonlijke verantwoordelijkheid en de voorbereiding op het hiernamaals is geen aangelegenheid waar de magistraat zich mee moet bemoeien. Religie en staat dienden uit elkaars vaarwater te blijven.

Vrijheid van religie was volgens Locke echter niet onvoorwaardelijk. Ten eerste mocht de sociale stabiliteit niet in gevaar gebracht worden. Omdat atheïsten het bestaan van God ontkenden en daarmee volgens Locke de grondslag van alle maatschappelijke banden loochenden, sloot hij hen van tolerantie uit.4 Ook religies die voorrechten claimden die tot het domein van de magistraat hoorden of wereldlijke machten die zich baseerden op goddelijke genade, hoefden niet gerespecteerd te worden5 en alleen religies die zelf tolerant waren en tolerantie propageerden mochten rekenen op tolerantie.6 Vrijheid van religie was dus alleen weggelegd voor religies die op hun beurt andere religies dezelfde vrijheid zouden bieden en de vrijheid van geweten als een natuurlijk recht zouden erkennen; Locke noemt het daarom ook de law of toleration.7 Tegen dit wederkerigheidsprincipe valt weinig in te brengen.

Christelijke tolerantie

Over het pleidooi van Locke ligt de weerglans van het christelijk humanisme dat in de 17de eeuw onder de Remonstranten tot bloei was gekomen. Hij had het via de theologen Jean le Clerc en Philip van Limborch persoonlijk leren kennen. Maar, en dat moeten we niet vergeten, de bepleitte tolerantie was niet onvoorwaardelijk. Het ging uitdrukkelijk om een christelijke tolerantie: alleen als iemand in een God geloofde en niet tornde aan de morele autoriteit van de Bijbel8 werden zijn of haar opvattingen getolereerd.

Spinoza: god, religie, bijgeloof en de vrijheid van denken (libertas philosophandi)

Atheïsme viel buiten de tolerantiegrenzen. Wie daarvoor pleitte kon zijn werk beter anoniem publiceren want in dat geval verdween verdraagzaamheid als sneeuw voor de zon. De Tractatus theologico-politicus was daarom in 1670 verschenen zonder de naam van de auteur en het titelblad vermelde Hamburg als plaats waar het werk was verschenen. Ondanks deze veiligheidsmaatregelen circuleerden al snel stellige vermoedens over de auteur van dit liber pestilentissimus : Door den afvalligen Jood Spinoza uyt de Hel voortgebracht, waer in op een ongehoorde Atheïsten manier bewesen werdt, dat Godts woort door de Philosophie moet uytgeleyt en verstaen werden… .9 Het woord van God of de Heilige Schrift –Debar Jehova- zou volgens Spinoza gelezen moeten worden in het licht van zijn historische ontstaansgeschiedenis en met tekstkritische middelen moeten worden geïnterpreteerd. Langs deze weg zou de “ware betekenis” van de Schrift aan het licht gebracht kunnen worden. Spinoza is dus op zoek naar de universele, rationele kern van de overgeleverde religie. Deze waarheid zou anderzijds niet verward moeten worden met wat feitelijk waar is en waarnaar de natuurwetenschap op zoek is. When ‘word of God’ is predicated of a subject which is not God himself, it properly signifies the divine law which we discussed in chapter 4, that is, the religion which is universal or common to the whole human race.10 

De goddelijke wet

Wat is dan die goddelijke wet? Een wet is een leefregel (ratio vivendi) die mensen zichzelf of anderen opleggen. Het onderscheid tussen “goddelijke” en “menselijke” wet berust op het doel van de leefregel. Is de wet erop gericht het leven te beschermen en het land in stand te houden, dan noemt Spinoza die “menselijk”. Is de leefregel gericht op het hoogst denkbare goed (summum bonum), dan noemt hij die wet goddelijk; haar doel is ware kennis en liefde voor God. Spinoza licht dit punt als volgt toe: Omdat ons verstand (intellectus) ons beste deel is, is perfectie daarvan ons hoogste goed. Al onze kennis en de zekerheid waarmee we die bezitten, is afhankelijk van de kennis van God. Spinoza biedt twee argumenten voor deze stelling aan: a) zonder God niets kan bestaan of begrepen worden11 en b) zonder een helder en onderscheiden idee van God leven we over alles in twijfel. Ergo: ons hoogste goed en perfectie is kennis van God.

Hoe komen we tot kennis van God? Aangezien zonder God niets kan bestaan of begrepen kan worden, is het zeker dat ieder afzonderlijk ding in de natuur verwikkeld is in God. Bovendien brengt ieder ding, voorzover als zijn essentie en perfectie dat toestaat, het begrip van God tot uitdrukking. Hoe beter we de natuurlijke dingen begrijpen, des te beter begrijpen we God.12 Was bij Descartes het zelfbewustzijn grondslag van zekere kennis, bij Spinoza is dat een intuitief, onmiddelijk vatten13 van God of Natuur, deus sive natura.

Dit is de speculatief-filosofische grondslag waarop Spinoza de “ware” betekenis van het “woord van God” vestigt. Het is Spinozas alternatief voor de opvatting dat de Bijbel een uit de hemel verzonden brief van God voor de mensheid zou zijn. Het oorspronkelijke woord van God is -zowel volgens de rede als de overtuigingen van de profeten van het Oude Testament en apostels van het Nieuwe Testament- geschreven in het hart en de geest van de mens. Dat hij heeft voorzien van zijn eigen zegel: the idea of himself as the image of his divinity.14 En de boodschap die deze woorden brengen luidt: heb God lief en houdt van uw naaste als uwzelf.15 Om de goddelijke wet te volgen waren straffen noch beloningen nodig: het voorwerp zelf wekte in al zijn goedheid die liefde direct op. Ook rituele voorschriften, verplichte festivals en alles wat volgens Spinoza onder de ceremoniële wet valt, kan overboord. Die geboden hebben slechts betekenis voor het historische Israëlitische volk dat een verbond was aangegaan met Jahweh.

Religie als aanvulling op speculatieve inzicht : gehoorzaamheid aan God

Voor de “gewone man” zijn deze speculatieve inzichten volgens Spinoza niet weggelegd. Ze zijn de vrucht van veel intellectuele inspanning.16 Omdat zowel de profeten als de apostelen een zo breed mogelijk gevolg wilden bereiken, goten zij hun boodschap in eenvoudig te volgen beelden.17 God werd voorgesteld als een vorst of prins die wetten uitvaardigt en rechtvaardig is; vol genade voor wie hem trouw volgt, maar hard tegen degene die wankelmoedig zijn.18 Doel van deze geloofslessen was het verwerven van gehoorzaamheid die tot uitdrukking kwam in goede daden. Kennis van God werd niet gezocht. De noties waarin de geloofsleer was gegoten waren daarom ontleend aan en afgestemd op de cultuur van de gemeenschap waarvoor ze bestemd waren. Het aanpassen van de noties uit de Bijbel aan de eigen opvattingen of het interpreteren naar eigen overtuiging is dus geen fundamenteel probleem: wat mensen gemaakt hebben, mogen mensen met evenveel recht wijzigen.

Waarheid geen kenmerk van geloofsovertuigingen -geloof en wetenschap

Hier duikt een groot problemen op. Want degenen die zich deze vrijheid veroorloven om religies te stichten, verbieden het anderen en vervolgen hen ook nog eens wegens ketterij. Dan worden de geloofsovertuigingen -mensenwerk- van het keurmerk “waar” voorzien -op basis van de autoriteit van de Heilige Schrift- en wordt de temporele vorm verward met de universele, goddelijke boodschap.19 Hier dient volgens Spinoza een scherp onderscheid gemaakt te worden: enerzijds het doel van geloof -gehoorzaamheid aan God- en anderzijds alle wegen die daartoe leiden -noties en dogma’s. Mensen zijn zo verschillend dat ieder in vrijheid de fundamenten van het geloof -de “ware boodschap” van God- moet kunnen interpreteren en zelf moet beoordelen welke weg het beste bij zijn of haar karakter past. Dan kan ieder God vrij en oprecht dienen door in gehoorzaamheid vrome daden te verrichten die gekenmerkt zijn door rechtvaardigheid en naastenliefde.20
Waarheid behoort daarentegen tot het domein van de natuurlijke kennis en heeft niets te maken met religie en geloof -de “ware boodschap” of het woord van God. De boodschap van vroomheid en gehoorzaamheid bestudeert de theologie en dat is iets anders dan een specifieke collectie boeken waarover pedante schriftgeleerden zich buigen.21 Op de vraag of mensen verlost worden door gehoorzaamheid kan de natuurlijke rede, de filosofie, haar licht niet laten schijnen; het antwoord moet zij overlaten aan de theologie. Maar, zo vraagt Spinoza zich af, moeten we dan zonder rede “blind geloven”? Het enige dat ons rest is “morele zekerheid” -nu zouden we misschien zeggen “authenticiteit”- waarmee de boodschap is verkondigd.

Verhouding staat religie

Nadat Spinoza duidelijk heeft gemaakt dat het doel, de uitgangspunten en de methode van de filosofie en de theologie verschillend zijn en nadat inzicht is verkregen in de vrijheid die de “geopenbaarde goddelijke wet” ieder geeft, blijft de vraag over of deze vrijheid geen gevaar vormt voor de stabiliteit van de staat of inbreuk maakt op de rechten van het openbare bestuur.22 Het antwoord op deze vraag begint Spinoza met een blik op de natuurtoestand waarin de mens zich aanvankelijk zou bevinden.23 Zonder hulp van anderen en zonder een rede die tot bloei is gekomen, leeft de mens ellendig en is voortdurend in gevaar. De natuur is namelijk nergens aan gebonden en verbiedt niets waartoe verlangens mensen aanzetten: de natuur, constateert Spinoza droogjes, laat zich door de de menselijke rede niet de wet voorschrijven. In de natuur gaat het om het grote, eeuwige geheel en daarin spelen menselijke belangen geen rol.24 De enige weg waarop mensen aan deze natuurlijk gegeven situatie kunnen ontsnappen is het sluiten van een contract waarin de natuurlijke rechten en de macht van ieder individu afzonderlijk worden overgedragen op een soevereine staat die vrede en veiligheid voor allen garandeert; de soeverein zelf is aan geen wet gebonden is; haar macht is wet25. De beste vorm waarin een dergelijk staat kan worden gegoten is daarom de democratie.26 Maar worden mensen, die al hun macht opgeven en in alles de staat gehoorzamen, geen slaven van deze staat? Geenszins, want hoe meer de mensen de rede volgen in plaats van te doen wat hun belieft -slaaf zijn van hun impulsen-, des te vrijer ze zijn. Bovendien, een staatsonderdaan doet in opdracht van de soeverein wat nuttig is voor de gemeenschap en dus ook voor hemzelf!
Krijgen de soevereine autoriteiten langs deze weg niet onbeperkte macht? Want op hen is het recht van ieder op alles overgegaan en zij kunnen in principe dus ook voorschrijven hoe iedereen te denken heeft. Zij kunnen inderdaad op deze wijze geweldadig en bruut optreden, al is het niet in overeenstemming met het gezond verstand. En omdat hun recht is gebaseerd op macht nemen ze met een dergelijk beleid het risico hun macht en tevens hun recht te verliezen.
Wie heeft het nu voor het zeggen in religieuse zaken? Een minitieuse analyse van de geschiedenis van de Hebreeuwse staat laat volgens Spinoza zien dat het onverstandig is dat degenen die verantwoordelijk zijn voor religieuse zaken zich bemoeien met het soevereine bestuur.27 Ook is het beter om het oordeel over wat religieus correct is niet over te laten aan de profeten en al helemaal niet aan andere religieus geïnspireerden.28 Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat in religieuze zaken alleen de soeverein de interpretator van de goddelijke wet is en de macht heeft voor te schrijven wat religieus wel of niet goed is.29 In dit opzicht is er dus geen onderscheid tussen het goddelijk en het burgerlijke recht.
Wat echter niet door de soeverein bepaald kan worden is wat zijn onderdanen denken; dat natuurlijke recht is onvervreembaar.30 Ieder mens blijft meester over zijn eigen gedachten. Spinoza maakt dus een scherp onderscheid tussen doen en denken: elke onderdaan moet doen wat de soeverein bij wet voorschrijft want hij heeft dit recht overgedragen op de soeverein. Maar elke staatsonderdaan mag denken wat hij wil; dat recht is niet overdraagbaar zonder de menselijke natuur geweld aan te doen. Voeg daarbij dat de mens zo in elkaar zit dat hij zijn gedachten moeilijk voor zich kan houden -soms zou dat misschien wel beter zijn- en het zal duidelijk zijn dat een overheid die de mensen verbiedt hun gedachten uit te spreken en met anderen te delen een gewelddadig regime is. En een bewind dat mensen voorschrijft wat ze moeten denken zou door de onvermijdelijke kloof tussen wat feitelijk zal worden gedacht en wat mag worden gezegd uiteindelijk het vertrouwen van de bevolking verliezen. Een vrij gebruik van de natuurlijke rede langs deze weg criminaliseren doet de gemeenschap zeker geen goed en schaadt de soeverein uiteindelijk nog het meest.31 Wil de soeverein zijn gezag erkend zien door loyale onderdanen dan doet hij er goed aan hun vrijheid van spreken niet in te perken en hen zo te besturen dat zij met elkaar in harmonie kunnen leven, ook al verschillen zij openlijk met elkaar van mening. In een democratische staat -die lijkt volgens Spinoza in veel opzichten het meest op de natuurtoestand- handelt men overeenkomstig de gemeenschappelijke besluiten, maar denkt, oordeelt en spreekt geheel ongebonden. En de gemeenschappelijke besluiten berusten op de mening die de meeste steun of stemmen krijgt, met die aantekening dat het recht blijft bestaan besluiten te herzien als men ervan overtuigd is dat er betere wegen zijn gevonden.32

Voor degenen die zich door Spinoza’s argumenten nog niet hebben laten overtuigen dat vrijheid van denken en spreken van groot voordeel is voor de gemeenschap, wijst hij naar Amsterdam als bloeiend voorbeeld. Deze stad plukt de vruchten van de vrijheid en harmonie waarin veel verschillende geloofsovertuigingen en ethnische groeperingen met elkaar leven.

  1. In 1555 werd met de Vrede van Augsburg het principe cuius regio ejus religio (wiens gebied, diens gebed, m.a.w. de vorst kiest de religie die zijn onderdanen moeten belijden) vastgelegd; het was een enorme nederlaag voor keizer Karel V die de eenheid van godsdienst niet had weten te bewaren. Echter, slechts twee godsdiensten werden in het vredesverdrag erkend: het katholicisme en het lutheranisme. Al snel bleek dit ontoereikend. Pas in 1648 kwam er met de Vrede van Westfalen een nieuwe Europese staatsordening die de Tachtigjarige Oorlog en de Dertigjarige Oorlog beëindigden.
    Locke keert zich expliciet tegen de “cuius”-regeling en pleit voor een duidelijke scheiding tussen staat en religie: What, will you have people to meet at divine service against the magistrate’s will? I answer: Why, I pray, against his will? Is it not both lawful and necessary that they should meet? Against his will, do you say? That is what I complain of; that is the very root of all the mischief. Why are assemblies less sufferable in a church than in a theatre or market? Locke, J., A letter concerning toleration, ed. Montuori, M., 1963, blz. 99 ↩︎
  2. Lockes uitgangspunt: het gaat hem om gewetensvrijheid en de vrijheid om te doen wat volgens God nodig is om verlost te worden en het eeuwige geluk te bereiken ↩︎
  3. I esteem it above all things necessary to distinguish exactly the business of civil government from that of religion, and to settle the just bound that lie between the one and the other. blz. 15 ↩︎
  4. [..] those are not at all to be tolerated who deny the being of a God. Promises, covenants, and oaths, which are the bonds of human society, can have no hold upon an atheist. The taking away of God, though but even in thought, dissolves all. blz. 93 ↩︎
  5. Religies die bijzondere voorrechten claimen -zoals dat alle heerschappij zijn bron vind in genade en daarmee zich boven de magistraat proberen te stellen- of hun leden onderwerpen aan een andere machthebber dan de eigen magistraat; het bestaan van een katholieke kerkvorst maakte de tolerantie van het katholicisme daarom een heikel vraagstuk. That church can have no right to be tolerated by the magistrate which is constituted upon such a bottom that all those who enter into it do thereby ipso facto deliver themselves up to the protection and service of another prince. For by this means the magistrate would give way to the settling of a foreign jurisdiction in his own country, and suffer his own people to be listed, as it were, for soldiers against his own government, blz.91 ↩︎
  6. Uitgesloten van tolerantie waren those that will not own and teach the duty of tolerating all men in matters of mere religion. blz.91 ↩︎
  7. all churches were obliged to lay down toleration as the foundation of their own liberty, and teach that liberty of conscience is every man’s natural right, equally belonging to dissenters as to themselves; and that nobody ought to be compelled in matters of religion either by law or force. blz. 95 ↩︎
  8. The holy scripture is to me, and always will be, the constant guide of my assent, and I shall always hearken to it, as containing infallible truth, relating to things of the highest concernment.
    A Letter tot the Right Reverend Edward, Lord Bishop of Worcester, Yolton, A Locke Dictionary, blz. 28 ↩︎
  9. Freudenthal, J., Die Lebensgeschichte Spinozas in Quellschriften, Urkunden und nichtamtlichen Nachrichten, 1899, blz 193, 194 ↩︎
  10. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 167 ↩︎
  11. Twee definities uit de Ethica formuleren het als volgt: God is substantie met oneindig veel attributen; substantie is dat wat in zichzelf is en door zichzelf -dus niet door iets anders- begrepen wordt en attribuut definieert Spinoza als datgene wat het verstand als het wezen beschouwt van substantie. Ethica, Definities 3, 4 en 6 ↩︎
  12. Again, since nothing can exist or be conceived without God, it is certain that every single thing in nature involves and expresses the conception of God as far as its essence and perfection allows, and accordingly the more we come to understand natural things, the greater and more perfect the knowledge of God we acquire. Further (since knowledge of an affect through a cause is simply to know some property of the cause) the more we learn about natural things, the more perfectly we come to know the essence of God (which is the cause of all things); and thus all our knowledge, that is, our highest good, not only depends on a knowledge of God but consists in it altogether. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 59 ↩︎
  13. “Wy hebben dan gezeid, dat deze manier van kennisse niet en is uyt gevolg van iets anders, maar door een onmiddelijke vertooninge aan het verstand van het voorwerp zelve. En zo dat voorwerp dan heerlijk is en goet, zo werd de ziele noodzaakelijk daar mede vereenigt.”Korte verhandeling van GOD, de MENSCH en deszelvs WELSTAND, in Spinoza, Korte geschriften, blz. 364 ↩︎
  14. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 163 ↩︎
  15. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 179 of blz. 182 ↩︎
  16. Everyone without exception can obey, not merely the very few -very few, that is, in comparison with the whole human race- who acquire the habit of virtue by the guidance of reason alone. Hence, if we did not possess this testimony of Scripture, we would have to consider the salvation of almost all men to be in doubt. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 194 ↩︎
  17. We proved in chapter 2 of this treatise that the prophets possessed extraordinary powers of imagination but not of understanding, and that it was not the deeper points of philosophy that God revealed to them but only some very simple matters, adapting Himself to their preconceived beliefs.We then showed in chapter 5 that Scripture explains and teaches things in such a way that anyone may grasp them. It does not deduce and derive them from axioms and definitions, but speaks simply, and to secure belief in its pronouncements, it confirms them by experience alone, that is, by miracles and histories narrated in a language and style designed to influence the minds of the common people: [.. ]. Finally, we demonstrated in chapter 7 that the difficulty of comprehending the Bible lies solely in the language and not in the sublimity of its content. There is the further problem, though, that the prophets were not addressing the learned among the Jews but the entire people without exception, and the Apostles likewise were accustomed to proclaim the Gospel teaching in churches where there was a miscellaneous congregation of all types of people. From all this it follows that biblical teaching contains no elevated theories or philosophical doctrines but only the simplest matters comprehensible to even the very slowest. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 172 ↩︎
  18. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz. 64, 69 of 241 ↩︎
  19. He will put forward human beliefs and fabrications as God’s teaching and thereby abuse the authority of the Bible. Who does not see that this is the principal reason why sectaries teach so many mutually contradictory beliefs as doctrines of faith, and support them with many examples from Scripture, so much so that the Dutch long ago produced a saying about it: ‘every heretic has his text’? Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Isreal, 2007 blz. 178 ↩︎
  20. For, as we have pointed out, faith was once revealed and written according to the understanding and beliefs of the prophets and of the common people of their time, and in the same manner everyone in our day must adapt faith to their own views so that they may accept it without any mental reservation or hesitation. For faith, as we showed, requires not so much truth as piety; and since faith is pious and apt for salvation only by way of obedience, no one is faithful except on the ground of obedience. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Isreal, 2007 blz.182 ↩︎
  21. By theology here I mean precisely revelation in so far as it proclaims the purpose which we said that Scripture intends, namely the method and manner of obedience that is the dogmas of true piety and faith. This is what is properly termed the word of God, which does not consist in a specific collection of books. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Isreal, 2007 blz. 191 ↩︎
  22. Having in this way demonstrated the freedom the revealed divine law accords to every person, I proceed to the second part of my thesis, which is that this liberty can be granted without endangering the stability of the state or the right of the sovereign authorities, and even that it must be granted, and cannot be suppressed without great danger to peace and immense harm to the whole republic. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007 blz.11 ↩︎
  23. Deze strategie past Hobbes als eerste toe in zijn Leviathan (1651), waarmee hij de politieke filosofie bevrijdde uit haar Aristotelische verstrengeling met ethiek -het goede leven- en op een geheel nieuwe basis plaatste. Hij introduceert een gefingeerde “natuurtoestand”, een toestand waarin alleen de natuur het voor het zeggen heeft en die volgens Hobbes een afspiegeling is van een toestand van oorlog waarin het dreigende geweld het bestaan overheerst en het leven van ieder solitary, poor, nasty, brutish, and short zal zijn. It may seem strange to some man that has not well weighed these things that Nature should thus dissociate and render men apt to invade and destroy one another: and he may therefore, not trusting to this inference, made from the passions, desire perhaps to have the same confirmed by experience. Deze onmaatschappelijke natuurtoestand kent recht noch onrecht, rechtvaardigheid noch onrechtvaardigheid. Een mechanica van de passies brengt de beweging naar vrede en de societas civilis op gang. The passions that incline men to peace are: fear of death; desire of such things as are necessary to commodious living; and a hope by their industry to obtain them. And reason suggesteth convenient articles of peace upon which men may be drawn to agreement.
    Th., Leviathan, XIII, Of the Natural Condition of Mankind as Concerning their Felicity and Misery ↩︎
  24. no one can doubt how much more beneficial it is for men to live according to laws and the certain dictates of reason, which as I have said aim at nothing but men’s true interests. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 197 ↩︎
  25. If we also reflect that without mutual help, and the cultivation of reason, human beings necessarily live in great misery, as we showed in chapter 5, we shall realize very clearly that it was necessary for people to combine together in order to live in security and prosperity. Accordingly, they had to ensure that they would collectively have the right to all things that each individual had from nature and that this right would no longer be determined by the force and appetite of each individual but by the power and will of all of them together. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 200 ↩︎
  26. Democracy therefore is properly defined as a united gathering of people which collectively has the sovereign right to do all that it has the power to do. It follows that sovereign power is bound by no law and everyone is obliged to obey it in all things. For they must all have made this agreement, tacitly or explicitly, when they transferred their whole power of defending themselves, that is, their whole right, to the sovereign authority. ↩︎
  27. How pernicious it is both for religion and the state to allow ministers of things sacred to acquire the right to make decrees or handle the business of government. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 234 ↩︎
  28. We see how necessary it is both for the state, and for religion, to assign the authority to decide what is religiously right or not to the sovereign power alone. For if authority to make this distinction in practice cannot without great harm to both state and religion be left to God’s prophets themselves, much less can it be assigned to men unable to foretell the future or work miracles. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 235 ↩︎
  29. We conclude, therefore, absolutely, that religion, whether revealed by the natural light of reason or by prophetic light, receives the force of a commandment solely from the decree of those who have authority to govern, and that God has no special kingdom over men except through those who hold power. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 241 ↩︎
  30. However much therefore sovereign authorities are believed to have a right to all things and to be the interpreters of right and piety, they will never be able to ensure that people will not use their own minds to judge about any matter whatever and that, to that extent, they will not be affected by one passion or another. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 251 ↩︎
  31. What greater ill can be devised for any commonwealth than for honest men to be banished like outlaws because they think differently from the rest and do not know how to hide this? What is more dangerous, I contend, than for people to be treated as enemies and led off to death, not for misdeeds or wrongdoing, but because they make a free use of their intelligence, and for the scaffold which should be the terror only of wrongdoers to become a magnifficent stage on which to exhibit to all a supreme exemplum of constancy and virtue while casting the deepest reproach on the sovereign? Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 256 ↩︎
  32. In a democratic state (which is the one closest to the state of nature), all men agree, as we showed above, to act -but not to judge or think- according to the common decision. That is, because people cannot all have the same opinions, they have agreed that the view which gains the most votes should acquire the force of a decision, reserving always the right to recall their decision whenever they should find a better course. The less people are accorded liberty of judgment, consequently, the further they are from the most natural condition and, hence, the more oppressive the regime. Spinoza, B., Theological-political treatise, ed. Jonathan Israel, 2007, blz. 257 ↩︎