Locke: scheiding van burgerlijke belangen en zieleheil (civil interests en salvation of the soul)

Meningsverschillen, zo stelde Locke in zijn A letter concerning toleration uit 1689, zijn onvermijdelijk; dat was het probleem ook niet. Wel dat men op grond van religie weigerde andere religieuse opvattingen te dulden. Die onverdraagzaamheid had  Europa na de Reformatie in haar greep gekregen; politieke conflicten waren door religieus fanatisme geëxplodeerd in verwoestende oorlogen van dertig en zelfs tachtig jaar.1 

 Als het gaat om geloof is verdraagzaamheid geboden, want ieder mens zoekt volgens Locke heil of verlossing2 en kiest erediensten die naar zijn of haar overtuiging dat doel dichterbij brengen! Daar heeft de staat niets mee te maken3 . De staat is de commonwealth, door mensen in het leven geroepen om op te komen voor hun civil interests: leven, vrijheid, gezondheid en bezit van huis, geld of grond. En daar hoort het eeuwige leven niet bij. De zorg voor de ziel is een persoonlijke verantwoordelijkheid en de voorbereiding op het hiernamaals is geen aangelegenheid waar de magistraat zich mee moet bemoeien. Religie en staat dienden uit elkaars vaarwater te blijven.

Vrijheid van religie was volgens Locke echter niet onvoorwaardelijk. Ten eerste mocht de sociale stabiliteit niet in gevaar gebracht worden. Omdat atheisten het bestaan van God ontkenden en daarmee volgens Locke de grondslag van alle maatschappelijke banden loochenden, sloot hij hen van tolerantie uit.4 Ook religies die voorrechten claimden die tot het domein van de magistraat hoorden of wereldlijke machten die zich baseerden op goddelijke genade, hoefden niet gerespecteerd te worden5 en alleen religies die zelf tolerant waren en tolerantie propageerden mochten rekenen op tolerantie6 . Vrijheid van religie was dus alleen weggelegd voor religies die op hun beurt andere religies dezelfde vrijheid zouden bieden en de vrijheid van geweten als een natuurlijk recht zouden erkennen; Locke noemt het daarom ook de law of toleration7 . Tegen dit wederkerigheidsprincipe valt weinig in te brengen.

Christelijke tolerantie

Over het pleidooi van Locke ligt de weerglans van het christelijk humanisme dat in de 17de eeuw onder de Remonstranten tot bloei was gekomen. Hij had het via de theologen Jean le Clerc en Philip van Limborch persoonlijk leren kennen. Maar, en dat moeten we niet vergeten, de bepleitte tolerantie was niet onvoorwaardelijk. Het ging uitdrukkelijk om een christelijke tolerantie: alleen als iemand in een God geloofde en niet tornde aan de morele autoriteit van de Bijbel8 werden zijn of haar opvattingen getolereerd.

Atheïsme viel buiten de tolerantiegrenzen. Wie daarvoor pleitte kon zijn werk beter anoniem publiceren want in dat geval verdween verdraagzaamheid als sneeuw voor de zon. De Tractatus theologico-politicus was daarom in 1670 verschenen zonder de naam van de auteur en het titelblad vermelde Hamburg als plaats waar het werk was verschenen. Ondanks deze veiligheidsmaatregelen circuleerden al snel stellige vermoedens over de auteur van dit liber pestilentissimus : Door den afvalligen Jood Spinoza uyt de Hel voortgebracht, waer in op een ongehoorde Atheïsten manier bewesen werdt, dat Godts woort door de Philosophie moet uytgeleyt en verstaen werden… .9 Het woord van God of de Heilige Schrift –Debar Jehova- zou volgens Spinoza gelezen moeten worden in het licht van zijn historische ontstaansgeschiedenis en met tekstkritische middelen moeten worden geïnterpreteerd. Langs deze weg zou de “ware betekenis” van de Schrift aan het licht gebracht kunnen worden. Deze waarheid zou anderzijds niet verward moeten worden met wat feitelijk waar is en waarnaar de natuurwetenschap op zoek is. When ‘word of God’ is predicated of a subject which is not God himself, it properly signifies the divine law which we discussed in chapter 4, that is, the religion which is universal or common to the whole human race10 

Spinoza: god, religie, bijgeloof en de vrijheid van denken (libertas philosophandi)

Wat is dan die goddelijke wet? Een wet is een leefregel (ratio vivendi) die mensen zichzelf of anderen opleggen. Het onderscheid tussen “goddelijke” en “menselijke” wet berust op het doel van de leefregel. Is de wet erop gericht het leven te beschermen en het land in stand te houden, dan noemt Spinoza die “menselijk”. Is de leefregel gericht op het hoogst denkbare goed (summum bonum), dan noemt hij die wet goddelijk; haar doel is ware kennis en liefde voor God. Spinoza licht dit punt als volgt toe: Omdat ons verstand (intellectus) ons beste deel is, is perfectie daarvan ons hoogste goed. Al onze kennis en de zekerheid waarmee we die bezitten, is afhankelijk van de kennis van God. Spinoza biedt twee argumenten voor deze stelling aan: a) zonder God niets kan bestaan of begrepen worden11 en b) zonder een helder en onderscheiden idee van God leven we over alles in twijfel. Ergo: ons hoogste goed en perfectie is kennis van God.

Hoe komen we tot kennis van God? Aangezien zonder God niets kan bestaan of begrepen kan worden, is het zeker dat ieder afzonderlijk ding in de natuur verwikkeld is in God. Bovendien brengt ieder ding, voorzover als zijn essentie en perfectie dat toestaat, het begrip van God tot uitdrukking. Hoe beter we de natuurlijke dingen begrijpen, des te beter begrijpen we God.12Was bij Descartes het zelfbewustzijn grondslag van zekere kennis, bij Spinoza is dat een intuitief, onmiddelijk vatten13 van God of Natuur, deus sive natura.

Dit is de speculatief-filosofische grondslag waarop Spinoza de “ware” betekenis van het “woord van God” vestigt. Het is Spinozas alternatief voor de opvatting dat de Bijbel een uit de hemel verzonden brief van God voor de mensheid zou zijn. Het oorspronkelijke woord van God is -zowel volgens de rede als de overtuigingen van de profeten van het Oude Testament en apostels van het Nieuwe Testament- geschreven in het hart en de geest van de mens. Dat hij heeft voorzien van zijn eigen zegel: the idea of himself as the image of his divinity.14 En de boodschap die deze woorden brengen luidt: heb God lief en houdt van uw naaste als uwzelf15 . Om de goddelijke wet te volgen waren straffen noch beloningen nodig: het voorwerp zelf wekte in al zijn goedheid die liefde direct op. Ook rituele voorschriften, verplichte festivals en alles wat volgens Spinoza onder de ceremoniële wet valt, kan overboord. Die geboden hebben slechts betekenis voor het historische Israëlitische volk dat een verbond was aangegaan met Jahweh.

Voor de “gewone man” zijn deze speculatieve inzichten volgens Spinoza niet weggelegd. Ze zijn de vrucht van veel intellectuele inspanning.16 Omdat zowel de profeten als de apostelen een zo breed mogelijk gevolg wilden bereiken, goten zij hun boodschap in eenvoudig te volgen beelden.17 God werd voorgesteld als een vorst of prins die wetten uitvaardigd en rechtvaardig is; vol genade voor wie hem trouw volgt, maar hard tegen degene die wankelmoedig zijn.18 Doel van deze geloofslessen was het verwerven van gehoorzaamheid die tot uitdrukking kwam in goede daden. Kennis van God werd niet gezocht. De noties waarin de geloofsleer was gegoten waren daarom ontleend aan en afgestemd op de cultuur van de gemeenschap waarvoor ze bestemd waren. Het aanpassen van de noties uit de Bijbel aan de eigen opvattingen of het interpreteren naar eigen overtuiging is dus geen fundamenteel probleem: wat mensen gemaakt hebben, mogen mensen met evenveel recht wijzigen.
Wat problemen geeft is dat degenen die zich deze vrijheid veroorloven, het anderen verbieden en hen ook nog vervolgen wegens ketterij. Dan worden de geloofsovertuigingen -mensenwerk- van het keurmerk “waar” voorzien -op basis van de autoriteit van de Heilige Schrift- en wordt de temporele vorm verward met de universele, goddelijke boodschap.19 Hier dient volgens Spinoza een scherp onderscheid gemaakt te worden: enerzijds het doel van geloof -gehoorzaamheid aan God- en anderzijds alle wegen die daartoe leiden -noties en dogma’s. Mensen zijn zo verschillend dat ieder in vrijheid de fundamenten van het geloof -de “ware boodschap” van God- moet kunnen interpreteren en zelf moet beoordelen welke weg het beste bij zijn of haar karakter past. Dan kan ieder God vrij en oprecht dienen door in gehoorzaamheid vrome daden te verrichten die gekenmerkt zijn door rechtvaardigheid en naastenliefde20 .
Waarheid behoort daarentegen tot het domein van de natuurlijke kennis en heeft niets te maken met religie en geloof -de “ware boodschap” of het woord van God. Die boodschap van vroomheid en gehoorzaamheid bestudeert de theologie en dat is iets anders dan een specifieke collectie boeken waarover pedante schriftgeleerden zich buigen21 . Op de vraag of mensen verlost worden door gehoorzaamheid kan de natuurlijke rede, de filosofie, haar licht niet laten schijnen; het antwoord moet zij overlaten aan de theologie. Maar, zo vraagt Spinoza zich af, moeten we dan zonder rede “blind geloven”? Het enige dat ons rest is “morele zekerheid” -nu zouden we misschien zeggen “authenticiteit”- waarmee de boodschap is verkondigd.

Na Spinoza duidelijk heeft gemaakt dat doel, uitgangspunten en methode van filosofie en theologie verschillend zijn en nadat inzicht is verkregen in de vrijheid die de “geopenbaarde goddelijke wet” ieder geeft, blijft de vraag over of deze vrijheid geen gevaar vormt voor de stabiliteit van de staat of inbreuk maakt op de rechten van het openbare bestuur22. Het antwoord op deze vraag begint Spinoza met een blik op de natuurtoestand waarin de mens zich aanvankelijk zou bevinden23. Zonder hulp van anderen en zonder een rede die tot bloei is gekomen, leeft de mens ellendig en in voortdurend gevaar. De natuur is namelijk nergens aan gebonden en verbiedt niets waartoe verlangens mensen aanzetten: de natuur, constateert Spinoza droogjes, laat zich door de de menselijke rede niet de wet voorschrijven. In de natuur gaat het om het grote, eeuwige geheel en daarin spelen menselijke belangen geen rol24. De enige weg waarop mensen aan die situatie kunnen ontsnappen is het sluiten van een contract waarin de natuurlijke rechten en de macht van ieder individu afzonderlijk worden overgedragen op een soevereine staat die vrede en veiligheid voor allen garandeert; de soeverein zelf is aan geen wet gebonden is; haar macht is wet25. De beste vorm waarin een dergelijk staat kan worden gegoten is daarom de democratie26. Maar worden mensen, die al hun macht opgeven en in alles de staat gehoorzamen, geen slaven van deze staat? Geenszins, want hoe meer de mensen de rede volgen in plaats van te doen wat hun belieft -slaaf zijn van hun impulsen- , des te vrijer ze zijn. Bovendien, een staatsonderdaan doet in opdracht van de soeverein wat nuttig is voor de gemeenschap en dus ook voor hemzelf!
Krijgen de soevereine autoriteiten langs deze weg niet onbeperkte macht? Want op hen is het recht van ieder op alles overgegaan en zij kunnen in principe dus ook voorschrijven hoe iedereen te denken heeft. Zij kunnen inderdaad op deze wijze geweldadig en bruut optreden, al is het niet in overeenstemming met het gezond verstand. En omdat hun recht is gebaseerd op op macht nemen ze met een dergelijk beleid het risico hun macht en tevens hun recht te verliezen.
Wie heeft het nu voor het zeggen in religieuse zaken? Een minitieuse analyse van de geschiedenis van de Hebreeuwse staat laat volgens Spinoza zien dat het onverstandig is dat degenen die verantwoordelijk zijn voor religieuse zaken zich bemoeien met het soevereine bestuur27 ; ook is het beter om het oordeel over wat religieus correct is niet over te laten aan de profeten en al helemaal niet aan andere religieus geïnspireerden28. Uiteindelijk komt hij tot de conclusie dat in religieuse zaken alleen de soeverein de interpretator van de goddelijke wet is en de macht heeft voor te schrijven wat religieus wel of niet goed is29 . In dit opzicht is er dus geen onderscheid tussen het goddelijk en het burgelijke recht.
Wat echter niet door de soeverein bepaald kan worden is wat zijn onderdanen denken; dat natuurlijke recht is onvervreembaar30 ; ieder mens blijft meester over zijn eigen gedachten. Spinoza maakt dus een scherp onderscheid tussen doen en denken: elke onderdaan moet doen wat de soeverein bij wet voorschrijft want hij heeft dit recht overgedragen op de soeverein. Maar elke staatsonderdaan mag denken wat hij wil; dat recht is niet overdraagbaar zonder de menselijke natuur geweld aan te doen. Voeg daarbij dat de mens zo in elkaar zit dat hij zijn gedachten moeilijk voor zich kan houden -soms zou dat misschien wel beter zijn- en het zal duidelijk zijn dat een overheid die de mensen verbiedt hun gedachten uit te spreken en met anderen te delen een geweldadig regime is. En een bewind dat mensen voorschrijft wat ze moeten denken zou door de onvermijdelijke kloof tussen wat feitelijk zal worden gedacht en wat mag worden gezegd uiteindelijk het vertrouwen van de bevolking verliezen. Een vrij gebruik van de natuurlijke rede langs deze weg criminaliseren doet de gemeenschap zeker geen goed en schaadt de soeverein uiteindelijk nog het meest31 . Wil de soeverein zijn gezag erkend zien door loyale onderdanen dan doet hij er goed aan hun vrijheid van spreken niet in te perken en hen zo te besturen dat zij met elkaar in harmonie kunnen leven, ook al verschillen zij openlijk met elkaar van mening. In een democratische staat -die lijkt volgens Spinoza in veel opzichten het meest op de natuurtoestand- handelt men overeenkomstig de gemeenschappelijke besluiten, maar denkt, oordeelt en spreekt geheel ongebonden. En de gemeenschappelijke besluiten berusten op de mening die de meeste steun of stemmen krijgt, met die aantekening dat het recht blijft bestaan besluiten te herzien als men ervan overtuigd is dat er betere wegen zijn gevonden32 .

Voor degenen die zich door Spinoza’s argumenten nog niet hebben laten overtuigen dat vrijheid van denken en spreken van groot voordeel is voor de gemeenschap, wijst hij naar Amsterdam als bloeiend voorbeeld. Deze stad plukt de vruchten van de vrijheid en harmonie waarin veel verschillende geloofsovertuigingen en ethnische groeperingen met elkaar leven.