Mevrouw Kellermann is voorzitter van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn. In haar pleidooi voor het nieuwe pensioenstelsel gaat zij voorbij aan de oorzaak van de vermeende financiële problemen van de afgelopen jaren. Ook geeft het geen helder beeld van de gevolgen van het nieuwe pensioenstelsel voor de deelnemers.
Grote pensioenvermogens, lage uitkeringen. Wat ging er mis?
Wat is bejubeld als het beste pensioenstelsel ter wereld wordt door Kellermann zonder mededogen aan de kant geschoven ten gunste van haar nieuwe favoriet. “We hebben de afgelopen jaren gezien dat onder de huidige regels de pensioenen niet omhoog konden, ondanks de hoge rendementen van pensioenfondsen. Sterker nog, er was een voortdurende dreiging van pensioenverlaging. En nu de rendementen bijzonder slecht zijn, praten we over het verhogen van de pensioenen. Dat is niet uit te leggen.”
Wel, mevrouw Kellermann, dat is het wel en laat ik het dan doen.
De geconstateerde problemen zijn het gevolg van het financiële toetsingskader van De Nederlandse Bank (DNB). De uitkeringsbeloftes zijn “duur” omdat DNB pensioenfondsen behandelt als gewone, beursgenoteerde financiële instellingen. En in dat licht vindt DNB dat pensioenfondsen de “beloftes” -de afgesproken, maar geenszins zekere uitkering- tegen de risicovrij rente moeten verdisconteren. Hoe gaat dat?
Pensioenfondsen rekenen de beloofde uitkeringen om naar één bedrag waarover je nu moet beschikken om later, met het rendement erbij, de uitkeringen te kunnen betalen; dat heet verdisconteren of actueel maken van de verplichtingen. Het probleem is dat de risicovrije rente al sinds 2014 ongeveer 0% is én dat de DNB al die tijd stoïcijns vasthoudt aan deze risicovrije rente voor het verdisconteren1. Zij trekt zich gewoon niets aan van de rendementen die pensioenfondsen jaar na jaar in werkelijkheid behalen. Door de onbuigzame houding van DNB moet al het verdiende geld telkens aan het sterk groeiende pensioenvermogen worden toegevoegd. Daarom ligt, met andere woorden, het geld voor de toekomstige uitkeringen nu al op de plank. Deze situatie is volledig in strijd met het idee van een kapitaalgedekt pensioenstelsel. Daarin moet juist het rendement op de ingelegde bedragen zorgen voor een aantrekkelijke aangroei het vermogen.
Begin 2022 werd iedereen verrast door de snelheid waarmee de rente opliep. Er kon nu dus wel -boekhoudkundig- risicovrij rendement gehaald worden en daarom daalde de omvang van de (verdisconteerde) verplichtingen heel snel. Maar de stijgende rente werd begeleid door een malaise op de financiële markten met flinke gevolgen voor het collectieve pensioenvermogen. Dat daalde dit jaar nog harder dan tijdens de financiële crisis van 2008. Opmerkelijk genoeg werd daar in de media vrij weinig aandacht aan besteed.
Nu wordt duidelijk waarom bij een daling van het pensioenvermogen er toch mag worden geïndexeerd. De vermogensdaling is namelijk kleiner dan de daling van de contant gemaakte verplichtingen als gevolg van de gestegen rente. De pensioenfondsen staan er zo bezien dus beter voor en daarom mag er nu, terwijl het pensioenvermogen daalt, toch worden geïndexeerd .
Conclusie: de uitkeringsbeloftes waartegen Kellermann zich richt, zijn niet duur; ze zijn duur gemaakt door DNB en haar toetsingskader. De werkelijk behaalde vermogensrendementen legden het telkens af tegen de boekhoudkundige verdiscontering met de risicovrije rente van 0% en moesten in hun geheel aan het vermogen worden toegevoegd. Daarom was er geen financiële ruimte om een deel van het rendement te gebruiken voor indexatie van de pensioenen.
Alternatieven voor het nieuwe stelsel: aanpassen van het toetsingskader
De pensioenfondsen maakten de afgelopen jaren gemiddeld goede rendementen. De huidige stelselwijziging is overbodig want een aanpassing van het toetsingskader is aanmerkelijk eenvoudiger.
Velen denken dat met de stelselwijziging er meer geld gaat komen voor de pensioenen. Dat is een misvatting waarop Kellermann terecht wijst : “Er komt straks natuurlijk niet vanzelf meer geld bij. Maar er komt dus wel geld vrij.” Maar waar was dat geld dan verstopt?
Velen zullen niet beseffen -en Kellermann vertelt dat ook niet- dat het gaat om geld dat sinds 2008 is gespaard omdat er niet mocht worden geïndexeerd. Het pensioenvermogen per deelnemer (van alle pensioenfondsen) is in die periode namelijk meer dan verdubbeld van € 122.412 naar € 317.521 in 2021 (cijfers DNB).
Waarom komt dit geld nu “vrij”? Omdat het nieuwe stelsel de uitkeringsovereenkomst vervangt door de premieovereenkomst. Daarin betaal je premie en de tijd zal leren wat het heeft opgeleverd voor je uitkering. Er hoeft daarom niet meer verdisconteerd te worden met de risicovrije rente. De teugels van het knellende boekhoudkundig toetsingskader worden gevierd en de uitkering van pensioendeelnemer wordt een speelbal van de financiële markten -zijn uitkering gaat “meebewegen met de markten” is de consumentvriendelijke omschrijving.
Heel veel pensioenvermogen. Wat doe je ermee?
Dankzij de doorgeslagen risico-averse manier waarop DNB de uitkeringstoezeggingen van het oude stelsel behandelde, beschikken de pensioenfondsen inmiddels over onnodig veel vermogen; veel meer dan zou zijn opgebouwd bij reële én prudente rendementsverwachtingen.
Deze situatie biedt een uitgelezen kans om een pensioenstelsel op te zetten op basis van omslag (zoals AOW) én kapitaaldekking. De blootstelling aan risico’s van de financiële markten kan daarmee worden beperkt en de solidariteit tussen generaties–kinderen, ouders en grootouders- is direct zichtbaar. Dat het huidige stelsel namelijk “jongeren” zou benadelen ten gunste van “ouderen” is een verwrongen voorstelling van zaken. De “doorsneesystematiek”, bedacht toen werknemers een leven lang in dienstverband werkten en de inleg van een deelnemer -pas begonnen of op het punt van pensionering- evenveel uitkeringsrechten opleverden, is eenvoudig aan te passen. Relateer de rechtenopbouw aan het beleggingsperspectief en het vermeende generatieconflict verdwijnt als sneeuw voor de zon.
Maar er wordt opnieuw ingezet op volledige kapitaaldekking, nu zelfs op geheel individuele basis. Al het reeds opgebouwde vermogen wordt “ingevaren” in eigen potjes –maar niemand weet hoe. Bovendien is het stelsel waarvoor Kellermann pleit complexer en nog moeilijker te doorgronden dan het huidige stelsel waarvoor bijna geen Nederlander zich werkelijk interesseert. Ook wordt het nieuwe stelsel begeleid met bedwelmende newspeak: totaal rendement, beschermingsrendement, overrendement, toedelingsregels, projectierendement, risicohouding, integrale solidariteitsreserve etc.
Toch vindt Kellermann dat “het tijd is ons pensioen klaar te maken voor de toekomst” en dat het nieuwe stelsel de oplossing is. Laat ik daar dan dit cliché tegenover zetten: beter ten halve gekeerd dan ten hele gedwaald.