Geschiedenis overbodig?

Wat heb je aan historische kennis? Dat is toch iets voor geletterde fijnproevers die in gestileerde beschouwingen over vervlogen tijden hun belezenheid willen etaleren?
Ooit was geschiedenis de leermeesteres van het leven, maar heden ten dage is het culturele erfgoed de core business van museaal belevingsvermaak. Een moderne Europeaan staart in een onoverbrugbare historische kloof als hij te weten komt dat de Pickelhaube1 sinds 1860 het straatbeeld in Berlijn domineerde of dat Napoleon III in 1863 de Salon des refusés toestond haar poorten in Parijs te openen.

Of dat Nietzsche in 1870 als 25-jarige professor in de filologie uit patriotisme gewonde soldaten verzorgde in de oorlog waarin Pruisen Frankrijk een verpletterende nederlaag bezorgde. Dat op 18 januari 1871 de koning van Pruisen in de spiegelzaal van Versailles werd gekroond tot Deutscher Kaiser en niet tot keizer van Duitsland zoals Wilhem I het zelf graag had gezien. Wie interesseert het nu nog dat Frankrijk na de nederlaag niet alleen grondgebied moest afstaan, maar ook nog het astronomische bedrag van 5 miljard goudfranken aan “herstelbetalingen” of oorlogsschatting moest ophoesten.

Het nut van geschiedenis

In zijn artikel maakt Michael Pettis duidelijk dat de geschiedenis van de Franse herstelbetalingen ons iets kan leren over de huidige schuldencrisis in Europa. De populaire voorstelling dat de huidige crisis is veroorzaakt door verkwistende staten in Zuid-Europa, terwijl de prudente landen in het Noorden -met voorop Duitsland en Nederland- geen enkele blaam treft, doet volgens Pettis geen recht aan de complexiteit van de financiële problemen van de Eurolanden en alle belangen die erin verwikkeld zijn. De crux van het conflict draait volgens hem niet om landen, maar om economische sectoren.

Prima, maar wat is er dan na 1871 gebeurd en wat kunnen we er nu van leren?

5 miljard – wat doe je ermee?

De Fransen moesten dus het astronomische bedrag van 5 miljard goudfranken2 aan de Duitsers betalen. De verwachting was dat de herstelbetalingen de Franse economie enige decennia zouden verzwakken. Maar tot veler verbazing werden ze in slechts twee jaar voldaan. Het laatste termijnbedrag inclusief rente werd op 5 september 1873 uitgekeerd. Hoe hadden ze dat voor elkaar gekregen?
Onder leiding van Adolphe Thiers en met Léon Say op het ministerie van Financiën, was de kersverse Derde Republiek erin geslaagd het gehele bedrag bijeen te brengen door twee perpetuele obligaties uit te geven met een coupon van nominaal 5%. 3  Dat was geen sinecure want 5 miljard goudfranken stond gelijk aan 23% van het Bruto Binnenlands Product (BBP) van Frankrijk. Toch waren de obligaties overtekend, de tweede zelfs 12 keer het gewenste bedrag en de helft van de inschrijvingen kwam uit het buitenland. Er was blijkbaar veel geld op zoek naar een bestemming en het vertrouwen in de toekomst van de Franse economie bleek door het opleggen van de herstelbetalingen niet aangetast.

De economie van het nieuwe Duitse Keizerrijk was ongeveer even groot als de Franse en Berlijn moest in twee jaar tijd een extra instroom van kapitaal verwerken die gelijk stond met 20% van het BBP.4

Gründerboom

De industrialisering die in Duitsland rond  1850 op gang was gekomen had geleid tot een economische bloei die in 1867 was overgegaan in een hoogconjunctuur. In 1870 werd de economie ook nog aangespoord door een liberalisering van het kapitaalverkeer en de opheffing van de strenge regels voor de oprichting (Gründung) van beursgenoteerde ondernemingen (Aktiengesellschaften) 5. Vele nieuwe ondernemingen -met steeds speculatievere oogmerken- werden gegründet.
In 1871 volgde ook nog de Gründung van het Deutsches Reich. Daarmee werd de Zollverein overbodig en er ontstond in het hart van Europa één groot handelsgebied met ruim 40 miljoen inwoners. Als dan van 1871 tot en met 1873 nog eens een kolossaal bedrag -Nipperday schat 50-60% van de herstelbetalingen6 – direct in de economie stroomt, spuit de stoom uit alle financieel-economische gaten en kieren; de beurs krijgt vleugels. Dat deze periode van koortsachtige economische en financiële activiteit de naam Gründerboom heeft gekregen spreekt bijna voor zich.

Met het goud uit de herstelbetalingen kon het nieuwe Duitse Rijk een begin maken met de overstap naar de gouden standaard; er werden goudmarken geslagen en de circulatie van gemunt geld nam tussen 1871 en 1873 toe van 2 tot 3 miljard mark.[ref]Marc Flandreau, The glitter of gold, blz. 184[/ref] De herstelbetalingen werden voor een flink deel aangewend voor militaire zaken: aflossing van leningen voor de financiering van de oorlog, de modernisering van het leger en de verbetering van de vestingbouw; ook werd er een invalidenfonds mee opgericht en werd er een nieuw parlementsgebouw -een paleis voor de volksvertegenwoordiging7 – mee gefinancierd.
Maar al dat geld kon natuurlijk niet direct aan de genoemde bestemmingen worden uitgegeven en werd tijdelijk belegd. Ook werden voor een half miljard goudfranken schulden van de Zuidduitse staten die waren opgegaan in het Duitse Rijk afgelost en dat geld zocht ook naar een nieuwe bestemming.

Waar zouden al die gelden heen? Natuurlijk moesten zij alle op even solide, of, werd dit te duur, op minder solide wijze belegd worden. Men kon ze voor een deel duurzaam uitzetten op hypotheek, of onroerend goed er voor aankoopen, maar voor een zeer belangrijk deel moesten er opnieuw fondsen worden gekocht, de koersen derhalve naar boven worden gedreven. En voor zoover de gelden tijdelijk werden uitgezet, strekten zij om de geldmarkt ruim, den rentestand laag te doen worden en begunstigden zij dus al weêr het stijgen der koersen en moedigden zij de speculatie aan. Dit alles juist in eenen tijd dat de ondernemingsgeest reeds krachtig was.
Het kon wel niet anders, of in zulke gunstige omstandigheden moesten er vele kapitalen beschikbaar gesteld worden voor het oprichten van nieuwe ondernemingen. Vlottend kapitaal was in overvloed voorhanden; goud en zilver stroomden in massa het land binnen en zoolang Frankrijk aan alle beurzen op groote schaal wissels op Duitschland inkocht, kon het edel metaal niet naar het buitenland terugvloeien: de wisselkoersen zouden in gewone omstandigheden weldra op uitvoer van edel metaal hebben gewezen, doch werden nu beheerscht door den invloed, dien de milliarden-operatiën der Fransche regeering uitoefenden. De geldmarkt bleef dus ruim, en de ondernemingsgeest had zelden schooner gelegenheid gevonden om zijne vleugelen breed uit te spreiden. In allerlei richtingen openbaarde hij zich weldra. Banken, bouwmaatschappijen, mijnontginningen, spoorwegondernemingen werden bij dozijnen opgericht en vonden willige kapitalen in overvloed.
W.A. Reiger, De Gids, 1875, blz. 490

Speculatie

In de toch al florerende economie zorgden dus de militaire overwinning, de liberalisering van de wetgeving voor beursgenoteerde bedrijven en stijgende koersen voor een rotsvast geloof in de economische voorspoed van het Duitse Rijk. Er werden talloze nieuwe, beursgenoteerde ondernemingen opgericht. vooral in 1872 en 1873 .

Arthur E. Monroe, The French Indemnity of 1871 and its effects, blz. 275

Er was groei in mijnbouwondernemingen en bedrijven in de zware industrie; er werden nieuwe spoorwegenmaatschappijen opgericht, Terraingesellschaften -toenmalige projectontwikkelaars- schoten als paddestoelen uit de grond en gaven steden een ander aanzicht. Maar eenderde van alle nieuwe beursgenoteerde ondernemingen was een bank of een kredietinstelling. Die nieuwe financiële ondernemingen waren vaak minder goed gekapitaliseerd dan de oudere beursgenoteerde kredietinstellingen en financierden zelf weer allerlei activiteiten zoals de Terraingesellschaften. Het beursgenoteerde kapitaal steeg van 1869 tot 1873 van 473 tot 1167 miljoen en de koersen stegen in deze periode met 50%.8
Het gevolg was dat de prijsindex van kapitaalgoederen 1869-73 steeg met 54%. De kosten voor levensonderhoud stegen gedurende deze periode met 19%. Daar stond wel een verhoging van de lonen tegenover, maar betrouwbare cijfers over de ontwikkeling ontbreken. Al die economische activiteit en toegenomen consumptie zorgden, in combinatie met een toegenomen concurrentie van buitenlandse producten die goedkoper werden, voor een aanzienlijk tekort op de handelsbalans, maar pas toen de herstelbetalingen beeindigd waren begon de Reichsbank zich zorgen te maken over haar reserves en verhoogde het disconto.

5 miljard -een doos van Pandora?

Al eerder was erop gewezen dat een dergelijk kolossaal bedrag niet zonder risico’s in een economie kon worden gepompd. Ludwig Bamberger, één van de oprichters van de Deutsche Bank in 1870 en samen met Bleichröder aanwezig bij de vredesbesprekingen tussen Pruisen en Frankrijk in 1871, publiceerde in april 1873 in de Preussischen Jahrbücher een artikel waarin hij aandacht vroeg voor het probleem hoe eine, allen bisheringen Handelsbedarf weit übersteigende, Summe von Baarmitteln und Anweizungen auf’s Ausland im Inland zu verwerthen.9  De 5 miljard goudfranken waren dan misschien wel een mooi onderhandelingsresultaat voor de Pruisen, maar met louter geld heb je nog geen rijkdom. Die zou pas ontstaan als de binnenlandse productie met deze gelden naar een hoger plan zou kunnen worden getild. Maar dat kost tijd.

Aber aus allen diesen Quellen kann nichts erfließen, was denkbarer Weise in kurzer Zeit den Vorrath der brauchbaren Dinge (Reichthümer) innerhalb der Nation um die ungeheure Masse des Werths, der in den 5 Milliarden ausgedrückt ist, zu vermehren im Stande wäre. Wir müssen daher zu denm Schluß gelangen, daß die auf einen Zeitraum von ungefähr zwei Jahren zusammengedrängte Operation der französische Schuldabzahlung nur ein scheinbare Liquidation sein kann; daß die wirkliche Absorbirung einer solchen Werthmasse überaus viel mehr Zeit in Anspruch nimmt; und zwar soviel Zeit als nöthig ist, um durch erleichterte beschleunigte Produktion im Inland (vermherte Umlaufs- und Kredit-Mittel) oder durch die günstigen Wechsel-Verhältnisse zum Ausland (vermehrte Kaufkraft unserer Valuta) den Nationalvorrath an brauchbaren Gütern zu vermehren.

Wollen wir dies in kürzerer Zeit bewirken, als in der, welch gestattet die Schaffung neuer Werthe im Inland und die Herbeiführung entbehrlicher vom Auslande zu vollführen, so werden wir nichts hervorrufen, als unnatürliche Vermehrung unserer Umlaufsmittel, unnatürliche Anstachelung des Unternehmungsgeistes, rastlose Lohn- und Preissteigerung und eine verdebliche Ableitung unserer Arbeitskräfte zu Thätigkeiten, die minder produktiv sind als die bisher in ruhiger Weise ausgesuchten.

Ludwig Bamberger, Die fünf Milliarden, blz. 15 en 22

Bamberger had er begrip voor de dat Fransen de oorlogsschuld zo snel mogelijk wilden aflossen, want de Pruisische troepen zouden pas uit Frankrijk teruggetrokken worden als de schuld was afgelost. Maar nu de Fransen binnen twee jaar -dat was twee jaar eerder dan bij het verdrag van Frankfurt was vastgesteld- 5 miljard naar Berlijn hadden gestuurd, rees de vraag of dat voor de ontvangers misschien niet eerder een vloek dan een zegen zou zijn. Bamberger dacht van wel want er zou te weinig tijd beschikbaar zijn om het hele bedrag om te zetten in waardescheppende binnenlandse productie. Daardoor komt er teveel geld in omloop en wordt de ondernemersgeest op ongezonde wijze gestimuleerd; lonen en prijzen gaan stijgen en arbeidskracht wordt minder productief ingezet.

Maar de stemming is al omgeslagen. De liberale rijksdagafgevaardigde Eduard Lasker, partijgenoot van Ludwig Bamberger, had op 7 februari 1873 in de Rijksdag een drie uur durende speech gehouden over al te vriendschappelijke banden tussen hoge beambten en spoorwegondernemers waardoor bij de gunning van concessies het algemeen belang te weinig aandacht had gekregen. Geregeld noemde hij daarbij de naam van Strousberg, “koning van de spoorwegen”, rijk geworden door de speculatieve financiering van zijn ondernemingen 10.

De Gründerkrach

In maart doken in de kranten verontrustende beursmeldingen op en in april circuleerden alarmerende berichten in der pers over de Weense beurs.

Op 9 mei, de wereldtentoonstelling in het Prater was een week eerder geopend, stortte de beurs in Wenen in. Op “zwarte vrijdag” werd de handel stilgelegd en waren de beursnoteringen vervangen door streepjes. Hiermee kwam een einde aan een periode van 1866 tot 1873 waarin 1101 miljoen gulden in nieuwe beursgenoteerde firma’s was geïnvesteerd.11 Dit was een zorgwekkend voorteken want ook in het rijk van de Habsburgers was de economie voortgestuwd door mijnbouw, ijzerproductie, spoorwegaanleg, een de ontwikkeling die vergelijkbaar was met die in de Duitse Staten; bovendien waren de kapitaalmarkten van beide rijken nauw met elkaar verweven; een deel van de 5 miljard had zeker zijn weg gevonden naar de Weense beurs waar sinds 1871 het aantal nieuwe ondernemingen ook explosief was gegroeid. In september gaat de beurs in New York hard onderuit als de bank Cooke and Company, die zijn hand had overspeeld bij de financiering van de Nothern Pacific Railway, failliet gaat. Het blijft in Berlijn dan nog rustig, maar als de Vereinsbank Quistorp haar betalingen opschort breekt de hel los. Op 16 oktober 1873 stortten de koersen over een breed front in en vond de Gründerboom haar einde in de Gründerkrach.

Velen waren het er toen over eens dat Bamberger terecht had gewezen op de gevaren die kleefden aan oorlogsbuit van 5 miljard. Of de Duitse regering de risico’s had onderschat bleef een open vraag. Volgens W.A. Reiger had de Duitse regering de mogelijkheid niet benut “de tot hare beschikking gekomen kapitalen gedurende een geruimen tijd in buitenlandsche fondsen te beleggen, of door tusschenkomst van bankiers te brengen aan de wereldmarkt in plaats van door een overdreven vraag naar bijna uitsluitend Duitsche fondsen de effectenkoersen overmatig in de hoogte te drijven. Maar wat daarvan zij, voor een goed deel – ofschoon niet uitsluitend – is de omvang en de intensiteit der finantieele crisis, die in 1873 te Berlijn en elders zoo menig slachtoffer heeft gemaakt, stellig toe te schrijven aan den plotseling toegestroomden en aanhoudend vermeerderenden geldovervloed, dien de milliarden hebben aangebracht.”12 Ook Arthur Monroe is, alles in 1919 nog eens overziend, van mening dat de Franse betalingen een belangrijke bijdrage hadden geleverd aan de Gründerkrach: “it seems reasonably clear that the influence on the German money market of the vast remittances from France was a powerful factor in this course of events. Herr Bamberger’s fears had not been without foundation. There are some considerations, however, on the other side of the question. The wiping off of all the costs of the war from the budget of the new empire, the establishing of the German currency on a gold basis, and the undertaking of various domestic reforms without immediate expense were advantages which most Germans of the day considered substantial gains from the French billions.”13
Maar, zoals Monroe al aangeeft, hadden de ontvangen gelden wel degelijk hun waarde gehad, of zoals Reiger schrijft, “tegenover de schaduwzijde staat ook een lichtzijde”. De hervorming van het geldstelsel, de aflossing van de oorlogskosten en de kostenloze opbouw van een modern uitgerust leger. “En of nu al die voordeelen opwegen tegen de geweldige rampen door de finantieele crisis van 1873 over het Duitsche Rijk uitgestort? Wie zal het zeggen? Eene nauwkeurige balans op te maken zal met de thans voorhanden gegevens wel onmogelijk wezen. Ik voor mij zou intusschen geneigd zijn om aan de duurzame voordeelen meer gewicht te hechten dan aan de voorbijgaande nadeelen.”14

 De nasleep

In Duitsland werd er minder genuanceerd gereageerd op deze beurscrisis die een vervolg kreeg in een stevige economische terugslag. Het productievolume stagneerde en de prijzen daalden waardoor de economie (het bbp) tot 1879 kromp met 13%15 . Omdat de groei was stilgevallen werd de concurrentie harder en alleen ondernemingen die efficiënt produceerden of hun productie konden rationaliseren bleven overeind. Traditionele en verouderde bedrijven waren gedwongen hun poorten te sluiten en de overige bedrijven hadden bij de stagnerende vraag minder arbeiders nodig; de werkloosheid steeg hard.

Er waren twee partijen die een hoge tol moesten betalen voor dit einde van de ongebreidelde speculatie: liberale politici en de Joden. Veel mensen, van hoog tot laag, hadden de verleiding van snelle koerswinsten niet kunnen weerstaan en geld gestoken in de meestal niet erg solide beursondernemingen. Veel van dat geld was nu verloren. Dan is men nog maar in één vraag geïnteresseerd: wie is de schuldige. De “Manchesterleute“, dat waren de Nationale-Liberalen en hun economische politiek van laissez faire, werden schuldig bevonden omdat zij hadden gepleit voor de liberalisering van het economische leven. Daarmee zouden de sluizen zijn geopend waardoor de miljarden uit Frankrijk de beurzen hadden kunnen overspoelen. “Die übermässige Beschleunigung des „Milliardengeschäfts” — drei Milliarden wurden in Einem Jahre verrechnet — diese Steeplechase von Wechselreiterei machte die Gründer und Gründergenossen vollends toll, und sie überschwemmten den Börsenmarkt mit immer neuen und immer fauleren Werthen.” En het werk van Ludwig Bamberger over de 5 miljard aan herstelbetalingen was volgens Glagau niets anders dan een groot loflied in dithyrambes en vol met hypergeestige wendingen over deze “miljardenhandel”.
Maar wat waren de koersverliezen, zo vroeg Otto Glagau zich af, bij alle ellende die door de Gründerboom zou zijn veroorzaakt: verval van de zeden, moord en roof, vagebonden die zwervend stad en land onveilig maakten, overvolle gevangenissen? “Alles das sind die unmittelbaren Folgen des Börsen- und Gründungsschwindels, und dieser ist wieder in der Hauptsache das Werk der Juden und Semiten. Bei der ungeheuren Mehrzahl der Gründungen sind die eigentlichen Urheber und Macher — Juden, und ihre Helfershelfer recrutiren sich leider aus allen Schichten der Gesellschaft bis hinauf zum hohen Adel und bis zu den ersten Beamten. Ihre Hauptverbündeten aber, deren Hülfe in Rath und That, deren Eiufluss und Macht sie zu gewinnen wussten, waren „Volkswirthe” und Parlamentarier, Literaten und Advocaten.” 16  Joden en voorstanders van een vrije economie waren in de ogen van velen de grootste bedreiging van het nieuwe Duitse Rijk. De laatsten waren de pleitbezorgers van de deregulatie van de financieel-economische instellingen die de Joden zouden gebruiken om zichzelf te verrijken en de macht naar zich toe te trekken. Het antisemitisme, dat juist sinds de jaren vijftig van de 19de eeuw wat tot bedaren leek te zijn gekomen, keerde in volle hevigheid in een nieuwe, antikapitalistische variant terug.

De professor in de filologie die zich uit patriotische gevoelens had aangemeld bij het Duitse leger toonde zich als de filosoof met de hamer beslist ongelukkig met dit aangewakkerde antisemitisme: ” .. ich mag auch sie nicht, diese neuesten Spekulanten in Idealismus, die Antisemiten, welche heute ihre Augen christlich-arisch-biedermännisch verdrehn und durch einen jede Geduld erschöpfenden Missbrauch des wohlfeilsten Agitationsmittels, der moralischen Attitüde, alle Hornvieh-Elemente des Volkes aufzuregen suchen.”17  En vermoedelijk heeft Nietzsche ook zijn eerdere patriotistische gevoelens betreurd, want het opkomende nationalisme in Europa boezemde hem diepe afkeer in. “Dank der krankhaften Entfremdung, welche der Nationalitäts-Wahnsinn zwischen die Völker Europa’s gelegt hat und noch legt, Dank ebenfalls den Politikern des kurzen Blicks und der raschen Hand, die heute mit seiner Hülfe obenauf sind und gar nicht ahnen, wie sehr die auseinanderlösende Politik, welche sie treiben, nothwendig nur Zwischenakts-Politik sein kann, — Dank Alledem und manchem heute ganz Unaussprechbaren werden jetzt die unzweideutigsten Anzeichen übersehn oder willkürlich und lügenhaft umgedeutet, in denen sich ausspricht, dass Europa Eins werden will.”18